Pérsomi woont met haar analfabete moeder, haar zusje en broers in een hutje op het terrein van de rijke meneer Fourie. Ze vormen een typisch 'bijwonersgezin': arm, onderontwikkeld en sociaal zwak. Hoe ouder Pérsomi wordt, hoe meer ze zich gaat schamen voor de vuiligheid en het gebrek aan beschaving bij haar thuis. Gelukkig is ze intelligent. Ze krijgt een beurs van de staat waarmee ze eerst naar de middelbare school kan, en vervolgens naar de universiteit. Ze zet alles op alles om aan haar milieu te ontsnappen.
Tussen Pérsomi en Boelie, de oudste zoon van meneer Fourie, ontstaat een bijzondere vriendschap. Maar de groeiende apartheid in de Zuid-Afrikaanse samenleving zet ook hun relatie op scherp. Als in 1957 de Indische gemeenschap wordt gedwongen om uit het dorp te vertrekken, springt Pérsomi als advocaat voor hen in de bres. Haar besluit om haar Indische vrienden te verdedigen leidt tot een directe confrontatie met haar dorp – en met Boelie.