De 10-jarige Judith wordt door haar vader opgevoed. Op school wordt ze gepest vanwege haar strenggelovige kijk op de wereld. Hoewel ze tijdens Bijbelstudie keer op keer haar vader bevraagt waarom God onnavolgbaar is, gelooft ze blindelings. Op haar kamer creëert ze haar eigen wereld, een afspiegeling van het stadje waarin ze opgroeit, opgebouwd uit gevonden voorwerpen. Op een zondagavond laat Judith een sneeuwstorm van watten over haar landje vallen. De volgende ochtend is de echte wereld ook wit. Judith gelooft dat ze zelf wonderen kan doen, vooral als God zelf zegt dat zij zijn uitverkorene is. Maar de gevolgen die deze nieuw verworven macht met zich meebrengt, zijn niet te overzien.