Wessel te Gussinklo's romandebuut De verboden tuin (1986) geeft op verrassende wijze een blik op de wereld weer zoals alleen kinderen die hebben. Het boek is echter niet uitsluitend de beschrijving van de wereld van een kind, maar ook van de wijze waarop zowel kind als volwassene probeert zich de wereld toe te eigenen. Het is het verhaal van het heimwee naar de ongescheidenheid, naar samenvallen van de eigen werkelijkheid, naar samenvallen van de eigen werkelijkheid: is een droom die bij een kind nog ongerept is, maar die in iedereen aanwezig is. Met feilloos observatievermogen en in een poëtische stijl is Te Gussinklo erin geslaagd een onbekend en verdrongen terrein te ontginnen, en maakt daarmee zijn hoofdpersoon tot een onvergetelijk karakter.