De tienjarige Katrien Neethling hoort op de radio dat de politie heeft geschoten op de betogende schoolkinderen van Soweto. In diezelfde week raakt de vijftienjarige Wladek Kowalski in Polen betrokken bij een demonstratie tegen het communisme.
In de woelige jaren tachtig leert de opgroeiende Katrien een heel andere kant van haar geliefde Zuid- Afrika kennen. Als een Tolbossie, ontworteld en door de wind voortgedreven, zwalkt ze heen en weer tussen haar politieke overtuiging en haar liefhebbende, maar oerconservatieve familie. Dan blijkt dat ze in beeld is bij veiligheidsdienst vanwege ondergrondse activiteiten tegen de apartheid…
Ook Wladek betaalt de prijs voor zijn verzet tegen het regime. Hij vertrekt naar zijn oom Jakób in Zuid-Afrika om daar een nieuw leven op te bouwen. Het heimwee is haast ondraaglijk maar er is ook het nichtje van oom Jakób, die koppige, Afrikaanse meid, onuitstaanbaar en onvolwassen, en toch zo fascinerend.
Hoewel ze in politiek opzicht lijnrecht tegenover elkaar staan, herkennen Katrien en Wladek in elkaar de vurige betrokkenheid bij een revolutie tegen de gevestigde orde. Uiteindelijk triomfeert het menselijk hart.