In dit boeiende boek beschrijft de auteur de lotgevallen van hen die in de Tweede Wereldoorlog het allerzwaarst werden getroffen: onze joodse landgenoten.
Velen, van hen die overleefden, hadden na deze gruwelijke oorlog slechts één wens: terug te mogen keren naar het land van hun vaderen.
Als enige van een gezin overleeft Benjamin de verschrikkingen van de oorlog in het concentratiekamp. Bij terugkomst bestaat zijn schamele bagage uit onder andere een bijbeltje, dat hij in het kamp van een stervende christen-jood kreeg. Hij maakt kennis met Debora, een verpleegster, en bij beiden leeft de wensom naar Palestina te emigreren.
Hiermee begint voor hen een lange, moeilijke weg naar en in een land dat geteisterd wordt door politieke problemen en oorlogen; die ook vele anderen treffen die zij ontmoeten en vaak eveneens ernstig geleden hebben. Tijdens de oorlog op de Golanhoogte raakt Benjamin gewond en blijvend invalide. Hij mag zijn kracht vinden in een uitzien naar de wederkeer tot de God van hun vaderen.