In de jaren na de Tweede Wereldoorlog, tijdens de koude oorlog, werden de Christenen in de Sovjet Unie nog jarenlang hevig vervolgd. In die tijd leefden er in het Kaukasusgebergte kluizenaars; monniken en monialen die verscholen in de bergen leefden, onder zeer zware omstandigheden.
De ontberingen die zij leden en hoeveel zij investeerden in het beoefenen van het Jezusgebed zal menig lezer verstelt doen staan. De monnik Merkurius leefde in de jaren 1950–1980 in dit gebergte, en maakte al die dertig jaar lang aantekeningen. Deze aantekeningen leverden dit boek op. Naast de kennismaking met menige kluizenaar in die streek — de broeders en de monialen die bij het meer wonen — vertelt Merkurius ook het levensverhaal van een jong meisje, dat, begiftigd met de gave van het ononderbroken gebed, een winter lang in haar eentje als kluizenares weet te overleven. Haar ontroerende verhaal en de verhalen van de andere personen die de lezer door de aantekeningen van Merkurius leert kennen, maken dit boek tot een waardevol verslag.