‘Met dit gezin als kernpunt zien we de Europese verhoudingen schuiven (…) De roman is een mooi staaltje van verweving van historische feiten met de fictie rond het gezin Teitelbaum. Met vaart geschreven, maar zeker ook met warmte.’ — De Telegraaf ★★★★☆
Leon en Vera Teitelbaum worden in 1936 door hun Oostenrijkse familie naar Rotterdam gestuurd. Hun vader, fabrikant van porselein, heeft al vóór de Anschluss begrepen dat er voor joden geen plaats meer is in Oostenrijk. In de Maasstad moeten de twintigers een zelfstandig bestaan zien op te bouwen. Vera werkt als secretaresse bij de Bijenkorf en wordt verliefd op de rijke, flamboyante Hugo Barton. Leon is graveur in serviezenspeciaalzaak Jungerhans en kan zijn ambitie als kunstschilder waarmaken als galerie Leiker zijn doeken aan de man brengt.
Terwijl de oorlog dreigend dichterbij komt, merkt Vera dat haar afkomst als een muur tussen haar en Hugo in staat. Tegelijkertijd raakt Leon betrokken bij een complot van kunstvervalsing en zet hij hun bestaanszekerheid op het spel met zijn communistische sympathieën. En wanneer in 1940 de eerste bommen op Rotterdam vallen staan beiden voor onmogelijke keuzes.
Gesitueerd in het Rotterdam van de late jaren dertig geeft Nu ik je nooit meer zie een realistisch beeld van de oude stad en de bedrieglijke rust waarin het leven zich daar afspeelde.