Gods goochelaartjes zijn de vlinders die om de bloemen duikelen, de kleurige brengers van vreugde, die voor zichzelf niets anders nodig hebben dan wat zon en honing. Gods goochelaartjes heeft Augusta de Wit allen genoemd, de denkers, de dichters, de kunstenaars, zij die zich, zonder veel voor zichzelf te vragen, in dienst stellen van de gemeenschap, eenvoudig en zonder ophef. Is het een wonder dat zij dit boek heeft opgedragen aan het kunstechtpaar R. N. en Henriëtte Roland Holst?