In Wolf en lam bundelt meesterverteller Huub Oosterhuis veelal nieuwe religieuze sprookjes. Parabels, in de verte verwant aan de chassidische vertellingen van Martin Buber. Verhalen waarin over God gesproken en verteld wordt zoals in geen enkel theologisch traktaat tot op vandaag.
Het zijn verhalen over een lapje god en een fluitspeler. Over God als aangenomen vader en een bloemenvrouw. Over een vogel met drie vleugels. Over de vriendschap tussen een wolf en een lam. Over een witte dame, een rode mantel, en de grootvorst van Auschwitz. Over bedelstand, en ‘De kinderen van de arme’. Over Gods lege troon in de hemel; en de overlevende van een vliegtuigramp. En meer – over San Claro (Saint-Clair) en de oplossing van het vluchtelingenprobleem. En de cyclus ‘De een en de ander’ waar God de ander is.